Kènjerleedje
Liedje oet de Echter Revue van 1997 'Ech, wiej 't woor'
Een nieuw huis, in een dorp waar ik niemand ken.
En ze kijken me niet aan, omdat ik anders ben.
Van buiten zie je niets aan mij, je hoort het als ik praat.
Als ik zo'n zachte 'G' probeer, dan wordt mijn vader kwaad.
Vaders werk was de reden van ons vertrek,
al met al is dit dus nu alweer de vierde plek.
Verhuizen is niet nieuw voor mij, toch baal ik als een stier,
na Assen, Rotterdam en Heerlen wonen wij nu hier.
Zegk waat zits doe dao allein, same spele, same spele.
Zegk waat zits doe dao allein, same spele, det is fijn.
Nou, mijn naam is Marjolein, samen spelen, samen spelen.
Nou, mijn naam is Marjolein, samen spelen vind ik fijn.
Ich zit in de viefde klas, en dao zit ich, jao, dao zit ich.
Ich zit in de viefde klas en dao zit ich nog mer pas.
Ik woon pas in deze straat, kijk daar achter, kijk daar achter.
Ik woon pas in deze straat, waar dat witte huisje staat.
Kôm mer hiej, doog mer mit, 't maaktj toch gaar niks oet.
Bösse gael of greun of zwart, groeat of kleine poet.
Zoealangse in oos sträötje woons, speels doe gewüen mit ôs.
En wôlse detse ederein get eerder hets gekôs.
En wôlse detse ederein get eerder hets gekôs.